• Percelen met een te enge vruchtafwisseling van suikerbieten
(minder dan 4 jaar).
• Percelen waar tarra-aarde van de suikerfabriek opengespreid werd.
• Percelen waar waardplanten van bietencystenaaltjes geteeld werden
(kolen, koolzaad, spinazie, radijs, niet-resistente groenbemesters, …).
• Percelen met een late bietenzaai
De manier van monstername hangt af van hetgeen men wil onderzoeken…
A. Ofwel wil je het aantal bietencystenaaltjes in uw perceel kennen.
Als je weet dat de verspreiding van de aaltjes in een perceel zeer heterogeen is, is het noodzakelijk om een goed representatief grondstaal te nemen. Dit doe je als volgt:
• De geschiedenis van het perceel moet bekeken worden: elk stuk van het perceel die een andere voorgeschiedenis heeft moet apart worden bemonsterd.
• Neem het grondmonster in de herfst (of in de lente als er geen waardplanten staan) en dit het jaar voorafgaand aan de bietenteelt. Vermijd dat de grond doordrongen is van water.
• Indien mogelijk wacht een 6-tal maand na de teelt van een waardplant want de aaltjespopulatie kan nog evolueren.
• Neem minstens 20 boringen per Ha, goed verdeeld over het hele perceel; volgens een regelmatig raster en dit elke 20 m.
• Neem een grondmonster op een diepte van 25 cm, met een halfopen holle metalen boor, diameter 1 tot 2 cm (type tuyau).
• Neem 500 g tot 1 kg per analyse. Als er meer grond is genomen bij de staalname, meng dan de aarde goed in een emmer en neem de gevraagde hoeveelheid.
• Doe het staal in een propere plastiekzak. Vermeld duidelijk en met onuitwisbare stift uw gegevens, de perceelsnaam (eventueel GPS-coördinaten), de voorvrucht(en) en welke analyse je wil: «analyse op bietencystenaaltje».
• Stuur dit naar een labo binnen de 8 tot 10 dagen na de monstername. In tussentijd, bewaar het staal geopend en bij kamertemperatuur.
B. Ofwel wil je gewoonweg weten of er aaltjes aanwezig zijn in het perceel of niet. Neem een grondmonster van de aarderesten van de suikerbiethoop na de bietenreiniger en laat deze analyseren. Indien er geen nematoden zijn in dit grondmonster mag je bijna zeker zijn dat er geen aaltjes aanwezig zijn in het perceel. (te onthouden voor de volgende bietenzaai op dat perceel).
Principe
Je moet je vandaag de dag niet langer afvragen "hoeveel aaltjes heb ik in mijn perceel" maar wel "heb ik aaltjes of niet".
Strube Belgium heeft een vergelijkende studie uitgevoerd rond 2 manieren van monstername om aaltjes te detecteren: de klassieke monstername door middel van een grondboor op een diepte van 60 cm met een minimum van 20 boringen per ha en mooi verdeeld over het hele perceel.
het verzamelen van grond uit de resterende aarde nadat de suikerbieten zijn opgeladen door de opraapmachine of de kraan en dit over de gehele lengte van de bietenhoop.
Dit onderzoek werd uitgevoerd bij een 30-tal bietentelers in Haspengouw. De plaatsen van de bietenhopen en de laaddata werden doorgegeven door de Tiense suikerfabriek. De staalnames en analyses werden uitgevoerd door het laboratorium van de provincie Luik in Tinlot.
Wat moeten we onthouden ?
In alle bemonsterde percelen waren er aaltjes! Nochtans was er een teeltrotatie van 3 (zeldzaam), 4, 5, 6 en zelfs 7 jaar !
50 % van de betrokken bietentelers dachten geen aaltjes te hebben in hun perceel, maar 11 % onder hen hadden op zeker gespeeld en hadden een aaltjes tolerant ras gezaaid.
50 % van de telers waren zich bewust van de aanwezigheid van aaltjes maar 1/3 onder hen hadden toch nog een niet-tolerant aaltjes ras gezaaid.
In 80 % van de gevallen waren er meer aaltjes bij de staalname genomen in de resterende aarde van de bietenhoop dan bij de klassieke monstername met grondboor.
Eén geval toonde in het veld 0 eieren en larven van aaltjes per 100 gr aarde, maar 1233 eieren en larven in de bietenhoop ! Er waren dus duidelijk wel aaltjes in dat perceel ! De 2de methode toonde dit aan.
Eenvoudig en snel.
De staalname van de restaarde van de bietenhoop informeert u of er aaltjes zijn of niet.
Ook is de kans groter om de aanwezigheid van aaltjes te detecteren. Indien u geen aaltjes hebt in uw bietenhoop, dan heb je geen aaltjes in uw perceel: U kan nog een rhizomanie tolerant ras zaaien de volgende keer dat er bieten op dat perceel komen. Indien aaltjes in de bietenhoop: Zaai een rhizomanie – nematoden dubbel tolerant ras bij uw volgende bietenteelt op dat perceel.
Blijf echter waakzaam: er zijn meer aaltjes dan men denkt ! Vooral als men weet dat 100 eieren en larven van aaltjes/100 gr aarde = 2.5 % verlies aan suikeropbrengst … ! (Afhankelijk van het klimaat, grondtype, zaaidatum, …)
C. Ofwel wil je bevestiging van de symptomen die je te velde zag: Neem enkel een grondmonster daar waar je verdachte plekken zag.
Goed om weten: grondboren zijn vaak gratis beschikbaar bij de provinciale centra (mits waarborg). Of beter nog, bepaalde laboratoria nemen zelf grondstalen. Informeer u goed !
Een goede grondboor (zie foto) laat toe 3 grondmonsters te nemen (0-30 cm / 30-60 cm / 60-90 cm) en heeft een diameter van 10 mm.
Hier volgt een niet-limitatieve lijst van laboratoria die analyses uitvoeren op bietencystenaaltjes:
• Bodemkundige dienst van België
Willem de Croylaan 48
3001 Heverlee
Ir. Jan Bries
T 016/31 09 22 F 016/22 42 06
info@bdb.be
• Diagnosecentrum voor Planten - ILVO
Burg. Van Gansberghelaan 96, bus 2
9820 Merelbeke
T 09/272 24 49
nicole.viaene@ilvo.vlaanderen.be
• CARAH
Rue Paul Pastur 11
7800 Ath
Dr. Mme Gadenne
T 068/264 690
gadenne@carah.be
• CRA-W - Centre wallon de recherches agronomiques
Département Carlsom
A l'attention de Mr Alain Mahieu
Rue du Bordia 11
5030 Gembloux
T 081/62 52 62 F 081/62 52 72
• Station Provinciale d'Analyses Agricoles de La Hulpe
Rue St Nicolas 17
1310 La Hulpe
T 02/656 09 70 F 02/652 03 06
• Station Provinciale d'Analyses Agricoles de Liège
Rue de Dinant 110
4557 Tinlot-Scry
T 085/243 800
Een klassieke analyse kost tussen de 7,5 euro en 30 euro. Dit kan echter oplopen tot 50 euro met de moleculaire methode (PCR) die het geslacht Heterodera zeer precies kan identificeren. Maar algemeen wordt de klassieke methode gebruikt.
De resultaten worden uitgedrukt in het aantal eieren en larven per 100 g aarde en dit voor de laag van 0-30 cm. Als er zich aaltjes bevinden in deze laag dan is het ook zeer waarschijnlijk dat er een besmetting is in de laag 30-60 cm.
zie ook "aaltjes opvolgen"
• Kies een nematodentolerant ras.
• Zorg voor een goede grondstructuur.
• Verleng de teeltrotatie en vermijd waardplanten van cystenaaltjes.
• Zorg voor een evenwicht van voedingselementen in de bodem (Mg, Ca, …)
• Zaai een resistente groenbemester (resistente gele mosterd of resistente bladrammenas). Resistente groenbemesters zijn maar efficiënt als de bodemtemperatuur voldoende hoog is om de levenscyclus van de nematoden te verzekeren maar zijn niet langer werkzaam zodra de planten bloeien. Kies dus een ras met een late bloeidatum.
• Opgelet met koolzaad in de vruchtwisseling: vernietig de wortels bij de oogst. Maar ook de opslag van koolzaad heeft een groot vermogen om aaltjes te vermeerderen. Als men de opslag regelmatig vernietigt, chemisch of door een oppervlakkige grondbewerking, en dit elke 3 weken na de kieming van de zaden, doorbreekt men de aaltjescyclus en vermindert men zo de aaltjespopulatie.
Vermeerdering van de nematode (dus complete cyclus) wordt bereikt bij een temperatuurssom van 265°C met als basis 8° (dwz. som van de maximum temperatuur van elke dag min 8°) en dit gemeten op 10 cm diepte in de grond. In het najaar betekent dit ongeveer 30 dagen.